BPM-heffing mag plaatsvinden vóór kentekeninschrijving

BPM-heffing mag plaatsvinden vóór kentekeninschrijving

Gegevens

Nummer
2024/508
Publicatiedatum
6 mei 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:4145
Rubriek
Uitspraak

De bepaling dat de heffing van BPM over een personenauto moet plaatsvinden vóór de inschrijving van het kenteken, is niet in strijd met het Unierecht.


Een bv heeft in 2021 vier auto’s op haar naam laten stellen en ingeschreven in het kentekenregister. Zij is het niet eens met de hoogte van de daarbij berekende BPM. De bv gaat in beroep en stelt voor Rechtbank Den Haag onder andere het volgende. Vaak betaalt de koper van een binnenlandse gebruikte auto de daarop rustende BPM, die bij wijziging van de tenaamstelling van het kenteken op de factuur staat, pas na de wijziging van het kenteken aan de verkoper. Dit is niet mogelijk bij de aankoop van een auto uit het buitenland. In dat geval wordt immers geen kenteken afgegeven zolang de BPM niet is betaald. Volgens de bv bevoordeelt deze maatregel de aankoop van binnenlandse auto’s. Omdat de wetgever ervoor heeft gekozen om BPM te heffen nog voordat de registratie is voltooid, betrekt de bv deze maatregel in haar geschil met de fiscus.

Afwijzing inschrijving kenteken is geen fiscale zaak De rechtbank stelt dat het feit dat registratie na aangifte plaatsvindt niet primair voortvloeit uit de Wet BPM. Deze bepaling hoort dus in beginsel niet bij de fiscale beoordeling. Een afwijzing van de verstrekking van het kenteken is geen beslissing die vatbaar is voor beroep bij de belastingrechter. De regel dat men de BPM op een personenauto moet betalen voordat die auto is ingeschreven, is niet in strijd met het Unierecht. Mocht de koper te weinig tijd hebben om de registratie af te ronden, dan bestaat recht op leeftijdskorting. De bv heeft haar stelling dat de inspecteur te weinig leeftijdskorting heeft berekend, onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroepschrift van de bv daarom ongegrond. Zij krijgt wel een proceskostenvergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Den Haag 12-03-2024 (gepubl. 30-04-2024) (ECLI:NL:RBDHA:2024:4145)
Verdrag: art. 110 VWEU
Wet: art. 7:15 Awb en art. 6, art. 9 en art. 10 BPM